De nieuwe financieringswet doorgelicht
In De gids van januari dit jaar gaven we een uitgebreide beschrijving van de bestaande financieringswet en van het voorstel van nieuwe financieringswet zoals uitgewerkt onder koninklijk bemiddelaar Johan Vande Lanotte. Een lezing en beoordeling van de nieuwe financieringswet leek ons onmogelijk zonder een goed begrip van de huidige financieringswet. Dat is geen makkelijke klus, want de lezer begreep al snel dat deze wet bijzonder complex in elkaar steekt. Zo worden er verschillende mechanismen en parameters gehanteerd voor de financiering van Gewesten enerzijds en Gemeenschappen anderzijds. Daarnaast werkt men met een negatieve term en een solidariteitsmechanisme, dat in de realiteit de verschillen in gemiddeld inkomen per capita tussen de drie gewesten niet compenseerde maar overcompenseerde. We beëindigden het artikel toen met de bezorgdheid dat het voorstel voor een nieuwe financieringswet nog complexer was dan de huidige. Dat zou een democratische controle en opvolging door het parlement in de toekomst eerder bemoeilijken dan vergemakkelijken.
Maar het voorstel van Vande Lanotte was een kort leven beschoren waarop de onderhandelingen onder leiding van achtereenvolgens Didier Reynders, Wouter Beke en Elio Di Rupo werden verdergezet. Het is deze laatste die er als toekomstig premier in geslaagd is een definitief voorstel voor een nieuwe financieringswet uit te werken, met in het achterhoofd de 12 principes die bij het begin van de regeringsonderhandelingen in augustus 2010 werden afgesproken.
Minder complex
Komt dat voorstel tegemoet aan de bekommernissen die we een jaar geleden aan het papier hadden toevertrouwd? We willen een nieuwe financieringswet die minder complex is, maar die ook voldoende toekomstperspectief bevat voor alle overheden, zowel de federale overheid als de gewesten en gemeenschappen, om de uitdagingen van vergrijzing, sociale bescherming en klimaat te kunnen aanpakken. Ook met extra middelen voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest hadden we geen moeite op voorwaarde dat er de nodige criteria voor efficiënt bestuur aan gekoppeld werden. Tot slot zou er ook in het nieuwe staatsbestel op heel wat vlakken moeten worden samengewerkt tussen de verschillende overheidsniveaus en moet je dit, naar onze mening, het best institutioneel verankeren.
Als we dat nu hanteren als beoordelingscriteria voor de nieuwe financieringswet, levert dat volgend beeld op.
1. Is de nieuwe financieringswet minder complex geworden ?Ja, aangezien anomalieën zoals de negatieve term eruit verdwenen zijn. Ja, omdat de perverse effecten uit het solidariteitsmechanisme zijn gehaald zonder de solidariteit tussen de gewesten te ondermijnen. Ja, omdat men ervoor geopteerd heeft het arbeidsmarktbeleid van de gewesten te belonen/te bestraffen via fiscale opbrengsten i.p.v. met een bonus- malussystem. Gewesten die meer mensen aan het werk zetten, hebben ook hogere fiscale ontvangsten en zien hiervan een groter deel terugvloeien via de dotatie aan het gewest.
2. Biedt de nieuwe financieringswet voldoende toekomstperspectief aan zowel de federale overheid als aan de gewesten en de gemeenschappen ? Met andere woorden is ook de leefbaarheid van de federale staat gewaarborgd ?We zien dat de federale overheid een aantal belangrijke financiële instrumenten zelf in handen houdt, zoals de bepaling van de belastbare grondslag en de bepaling van de bedrijfsvoorheffing. Bovendien wordt bij de berekening van de dotaties aan de gewesten en gemeenschappen telkens slechts 80%, resp. 82,5% of 90% van de economische groei in rekening gebracht en niet de volle 100%. Ook de pensioenlasten worden op termijn eerlijker verdeeld, aangezien de gewesten en gemeenschappen meer moeten bijdragen in de pensioenlasten van hun ambtenaren. Anderzijds kunnen we ons niet van de indruk ontdoen dat deze financieringswet ook tot een (onmiddellijke) meerkost zal leiden voor de federale overheid omdat de bijkomende dotatie voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door de federale overheid moet worden opgehoest. De eindafrekening zal ook afhangen van de verdeling van de saneringsoperatie over de verschillende overheden en die is op dit moment nog niet gekend.
3. De gewesten en gemeenschappen hebben in ieder geval een aantal belangrijke troeven binnengehaald : uitgebreide opcentiemen ter waarde van 10 miljard euro, de mogelijkheid om zelf de belastingsschijven en de belastingstarieven te bepalen, de mogelijkheid om licht af te wijken van de progressiviteitsregels, de kans om zelf belastingsaftrekken en –kredieten toe te kennen voor de eigen bevoegdheden en de fiscale responsabilisering voor het arbeidsmarktbeleid. Het zijn allemaal positieve antwoorden op een aantal Vlaamse eisen. Of het dubbele belastingssysteem voor de burgers een verbetering zal zijn, blijft een vraagteken. We brengen hier ook de analyse van prof. André Decoster in herinnering die stelt dat de beleidsruimte van de Vlaamse regering om met de belastingen te schuiven hoe dan ook bijzonder klein is.
Naast de fiscale autonomie krijgen de gewesten en gemeenschappen ook een aanzienlijke pakket aan bevoegdheden erbij, mét de bijhorende middelen. Dit stelt hen voor de enorme uitdaging om al deze nieuwe bevoegdheden en nieuwe financieringsinstrumenten te integreren in een nieuw coherent Vlaamse beleid. Ongevraagd door de gewesten, maar daarom niet minder positief is het bonus-malussysteem voor de klimaatdoelstellingen. Dit is alleszins een maatregel die de gewesten zal stimuleren om hun CO2-uitstoot systematisch verder te verlagen, conform de Europese doelstellingen.
4. Worden de bijkomende middelen voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gekoppeld aan voorwaarden voor een efficiënt bestuur?
Het was één van de verrassingen van dit 'vlinderakkoord' dat het een akkoord over de institutionele hervorming van Brussel bevatte. Op enkele dagen tijd werd een akkoord bereikt om een aantal gemeentelijke bevoegdheden over te dragen aan het Brussels Gewest, om zo een meer coherent beleid mogelijk te maken. Waarschijnlijk gaat dit voor velen niet ver genoeg en is er op dit vlak meer mogelijk, maar de Brusselaars hebben toch een aantal belangrijke stappen gezet waardoor de toekenning van bijkomende middelen voor Brussel te verantwoorden is. Ook positief is dat een deel van de middelen geoormerkt is en een duidelijke bestemming krijgt, ook al zal dat in de praktijk moeilijk te controleren zijn. Bovendien gaat een aanzienlijk stuk van het bedrag naar mobiliteit en het openbaar vervoer, wat de 371.000 pendelaars ook ten goede kan komen.
Al bij al lijkt deze nieuwe financieringswet ons zeker verdedigbaar. Ze kan uiteraard moeilijk los gezien worden van de andere onderdelen in het akkoord, zoals de bevoegdheidsoverdracht van grote en kleine bevoegdheidspakketten. Daar zijn we niet met alle onderdelen even gelukkig. Zo ligt de communautarisering van de kinderbijslag en de ouderenzorg moeilijk. Niet alleen omdat via deze weg belangrijke onderdelen van de sociale zekerheid uit het globaal beheer worden weggehaald. Ook omdat de ouderen nu de speelbal dreigen te worden tussen het ziekenhuis (federaal budget) en het rusthuis (Vlaams budget).
Maar democratie is een proces van geven en nemen, van consensus zoeken en water in de wijn doen. Met de nieuwe bevoegdheidsherverdeling en de fiscale autonomie opent zich een nieuwe periode in de uitbouw van het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap. Voor het ACW is het belangrijk dat ook daar het democratisch proces ten volle kan spelen en de sociale partners en de middenveldorganisaties betrokken worden via advies- en overlegorganen, maar ook via medebeheer waar dat relevant en wenselijk is. Wij hopen in ieder geval dat Vlaanderen het pad naar een sociale, duurzame en democratische samenleving zal kiezen.